De Leonarduskapel op de Donck.
Sint Leonardus opnieuw middelpunt van meningsverschillen.
Artikel uit d’n Tesnuzzik nr. een 2013, geschreven voor Martin Philipsen april 2013.
De Leonarduskerk is op 13 januari van dit jaar aan de eredienst ontrokken. De kerkelijke autoriteiten hebben geoordeeld dat het om economische redenen niet meer verantwoord is om deze prachtige neogotische kerk in stand te houden. Aan het einde van de afsluitende dienst werd het grote beeld van Sint Leonardus, dat achter in de kerk in een eigen kapel stond, de kerk uitgedragen om vervolgens de Beekse kerk te worden ingedragen, waarmee op een symbolische wijze definitief een einde kwam aan de status van de Leonarduskerk als een godshuis. Wat nu nog overblijft, is een gebouw dat vroeger een kerk was. Niemand weet nog wat er verder mee moet gebeuren. Tijdens de slotceremonie gebeurde er echter iets opvallends. Staat bij iedere belangrijke gebeurtenis het Leonardusgilde paraat als het over een kerkelijk gebeuren op de Donk gaat; nu echter weigerde het gilde het beeld van Sint Leonardus de kerk uit te dragen. De gildebroeders bleven met hun vaandels in de voorste banken zitten. De Donkse kerk heeft twee beelden van Sint Leonardus, een groot beeld dat achter in de kerk stond en een kleiner, houten, beeld. Het gilde is van oordeel dat het kleine beeld van deze heilige op de Donk moet blijven en zij wilden dit beeld in de Leonarduskapel aan de Goorloop neerzetten. Daar hoort het volgens het gilde thuis. Overleg met de pastoor hierover leek aanvankelijk geen problemen op te leveren, maar uiteindelijk toch weer wel. Vandaar de actie van het gilde, een bijzondere gebeurtenis, want het gilde was en is altijd bijzonder trouw aan het kerkelijk gezag en zal niet snel iets weigeren.
Foto: Het beeld van Sint Leonardus dat het gilde graag zag staan in de kapel aan de goorloop.
Het is echter niet de eerste keer dat Sint Leonardus op de Donk volop ter discussie staat. In de jaren 1735-1755 woedde er een heftige strijd om een aan deze heilige toegewijd godshuis. Ditmaal tussen de wereldlijke en kerkelijke autoriteiten. Ook toen zal het Leonardusgilde er nauw bij betrokken zijn geweest, want ook in de 18e eeuw was het gilde actief. Hoewel er in het verleden al diverse artikelen geschreven zijn over de Leonarduskapel en de Leonardusverering op de Donk, onder meer door Kees de Bekker, bracht mij de sluiting van de Leonarduskerk en de actie van het Leonardusgilde er toe alle zaken nog eens op een rijtje te zetten. Misschien overtuigt onderstaand verhaal het kerkelijk gezag dat het beeld van Sint Leonardus op de Donk thuis hoort en nergens anders, gezien de grote verbondenheid tussen de Donk en Sint Leonardus. Het bevestigt in ieder geval de stelling dat de geschiedenis zich vaak herhaalt.
De Leonarduskapel, een populair bedevaartsoord
De verering van de heilige Leonardus op de Donk vond oorspronkelijk plaats in de Leonarduskapel, die in 1422 werd gesticht door Gooswijn Model van der Donck, schepen van 's-Hertogenbosch. Gooswijn stichtte deze kapel op zijn eigen grond, het landgoed Ter Donck tegenover of vlakbij het adellijk huis dat hij daar bezat. Later werd dit huis bewoond door de familie Monicx. De laatste bewoner was Rogier Monicx, naar wie de straat op die plek genoemd is. De kapel, die Gooswijn Model van der Donck stichtte, werd gewijd aan de H. Maagd Maria, de martelaren Leonardus en Rumoldus alsmede de belijders Antonius en Eligius. Leonardus was na Maria de eerste patroonheilige van de kapel. Hij werd na verloop van tijd echter de belangrijkste patroonheilige.
De H. Leonardus, ook wel St. Leendert genoemd, werd omstreeks 495 geboren in de omgeving van Orléans uit een adellijke Frankische familie. Aanvankelijk was hij hoveling aan het Frankische hof, maar later werd hij kluizenaar in de buurt van Limoges. Van koning Theoderik ontving hij het voorrecht gevangenen te mogen bevrijden, waar hij dat nuttig en nodig vond. Daarnaast stond hij bekend als helper van kraamvrouwen omdat hij koningin Wisigardis eens had geassisteerd bij een bevalling. Op de Donk werd Leonardus vereerd als genezer van beenziekten, reumatiek, jicht en lamheid.
Met betrekking tot de kapel zelf zijn maar weinig archiefstukken bewaard gebleven[i]. Uit 1645 dateert een jaarrekening[ii]. De kapelmeesters, verantwoordelijk voor deze rekening, waren Aert Dielis en Dirck Aert Dircx. Zij boekten een bedrag van bijna 248 gulden in als inkomsten, nu ongeveer 2700 euro. Het grootste gedeelte van dit bedrag kwam uit de offerblok in de kapel, namelijk een bedrag van 150 gulden, nu ongeveer 1650 euro. Het meest werd geofferd op de twee St. Lenartsdaeghen. Dit waren de patroonsdag en de dag dat de Donkse Wijinge[iii] plaatsvonden. De rest van de inkomsten kwam uit rente en aflossingen van uitgezette leningen en de verkoop van geschonken rogge of ander koren. Daarnaast inde men ook cijns (een belasting) uit bepaalde onroerende goederen.
Foto: Een pelgrim. Op deze tekeing van Pieter Breugel de Oude draagt de bedevaartganger de jakobsschelp van de bedevaart naar Santiago de Compastella en tal van andere, waarschijnlijk loden, bedevaartstekens.
De uitgaven daarentegen beliepen in 1645 een bedrag van bijna 490 gulden, nu ongeveer 5350 euro. Het was dus niet zo’n gunstig financieel jaar voor de kapel. Het onderhoud van de kapel kostte het nodige. Zo moesten het dak en het torentje gerepareerd worden en er werd voor honderd gulden een klok gegoten door Cornelis van Os uit Den Bosch[iv]. Ook de priesters die er missen opdroegen, moesten betaald worden. Verder toont deze jaarrekening ook de verbondenheid van het Leonardusgilde aan. Er werd gewag gemaakt van de Broederschap van St. Lenaert en van de Schutbroeders van St. Lenart. Er werd voor hen een nieuw vaandel aangeschaft voor maar liefst 200 gulden, nu bijna 2200 euro. Ook werd de schutsboom gerepareerd. Ten slotte declareerden de kapelmeesters zelf nog de nodige duiten. Vermoedelijk waren de kapelmeesters zelf lid van het gilde. Gezien het verschil tussen inkomsten en uitgaven verkeerde de Leonarduskapel in het jaar 1645 financieel in zwaar weer.
De Leonarduskapel was zeer populair in de verre omstreken van Beek en Donk. In 1632 noemde de norbertijner prelaat en pastoor van Mierlo, Augustinus Wichmans, de kapel 'vermaard door wonderen en bezocht door een grote toeloop van pelgrims'. De vrede van Munster in 1648 maakte een einde aan de Tachtigjarige Oorlog, maar ook aan de godsdienstvrijheid in onze streken. Kerken mochten niet meer gebruikt worden voor de katholieke eredienst en kwamen in handen van de protestantse minderheid. Dit gold ook de Leonarduskapel op de Donk. Hoewel na de Vrede van Munster de kapel officieel niet meer gebruikt mocht worden, bleef de verering van Sint Leonardus gewoon doorgaan. In 1671 klaagden de gereformeerde predikanten er over dat 'jaerlijcx [...] eene groote beedevaert van duysende van menschen wert gehouden, koopende ende verkoopende op den dach des Heeren met publijcke kramen, in welcke capelle seer overvloedich wort geoffert tot behoeff van den paep'. In 1699 protesteerde de classis Peel- en Kempenland, het overkoepelend bestuur van de protestantse gemeenten in onze streek, opnieuw bij de Staten-Generaal tegen de nog steeds plaatsvindende St. Leonardusbedevaarten, die paapsche superstieën of stoutigheden werden genoemd.
Foto: Augustinus Wichmans (1596-1661) als abt van de abdij van Tongerlo. In het begin van zijn carrierre was hij pastoor van Mierlo,
Of dit protest iets uitgehaald heeft, is verder niet bekend. Immers tot in de 18e eeuw gingen de bedevaarten gewoon door. In een vijftal wonderverslagen uit het naburige Mariaoord Handel - uit de jaren 1690-1727 - blijkt dat de pelgrims die in Handel genezing hadden gevonden, eerder bij St. Leendert in Donk op bezoek waren geweest. Deze pelgrims kwamen uit de dorpen op geringe afstand van Beek en Donk: Schijndel, Gerwen en Mierlo. Met name Johannes Baptist Martens (1732-1751) pastoor van Beek (en Donk) stimuleerde de verering sterk, echter op een zodanige manier dat hij de Donk en de kapel in grote problemen bracht.
Het voorspel van de sluiting
Op 21 april 1735 verschenen 28 personen uit Beek en Donk voor de schepenen van Lieshout[v]. Onder hen waren ook verschillende notabelen, o.a. notaris Hendrik Deckers. Zij verklaarden ten behoeve van de predikant van Beek en Donk, Willem Hendrik van Flodrop, dat Johannes Baptista Martens roomsch priester in den dorpe van Beeck, alwaar den voorschreven pastoor ook geadmitteert is als roomsch priester en het oude roomsch kerkenhuijs altoos geweest is in Beeck, op de plaats daar de kercke staat en de kom (centrum) is, daar de school is, daar de plaats van justitie is (de kaak), daar de dooden begraven worden, den voornoemde pastoor zedert omstreeks half november 1734 geen kerkelijke dienst heeft gedaan in het ordinaire (gewone) kerkenhuijs tot Beeck … , maar de kerckendienst dagelijks blijft verrichten in zeecker ander huijs of schuur, leggende recht aan de Herbaan, genaempt den Doncq, sijnde maar allenig een gehugt ofte uijthoeck van de dorpe van Beek...
Volgens deze klagers deed de pastoor dus al een half jaar geen dienst meer in Beek, maar alleen op de Donk bij St. Leendert, waar 'door veele jaaren menigten van bedevaartsluyden' kwamen om verlost te worden van 'siektens, pijn in 't hoofd, aan armen en beenen'. In de kapel op de Donk stond een beeld van de H. Leonardus, dat vereerd werd. Daartoe had het beeld 'twee eyseren bresiletten' aan zijn armen hangen, waarin de pelgrims hun handen staken. Daarna werden ze door de pastoor 'overleesen' (het uitspreken van een bezwerend gebed) en offerden ze geld, koren, boekweit of eieren. Op hoogtijdagen, zoals op de feestdag van St. Leonardus en op de dag van de kerkwijding ('Donckse Wijing'), werd het beeld rijk versierd en met kleding omhangen. Het waren juist de protestanten die de verering van heiligenbeelden sterk afwezen, maar het waren zeker niet allemaal protestanten die bovenstaande verklaring aflegden[vi]. De Bekenaren vonden het meer een ramp dat de pastoor geen mis meer las in hun eigen (schuur)kerk en schilderden de Donk af als een uithoek. Misschien gingen ze zelf ook op bedevaart naar Sint Leonardus als de nood hoog was. Dat pastoor Martens alleen maar heilige missen opdroeg in de Donkse schuurkerk had een duidelijke oorzaak[vii]. Na de Vrede van Munster waren de katholieken verplicht opgave van hun geestelijke goederen te doen waarover zij dan recognitiegeld, belasting, moeten betalen. Bij die aangifte gaf de pastoor slechts één schuurkerk op. Hij verzuimt te vermelden dat er twee schuurkerken zijnn namelijk één in Beek en één op de Donk. De advocaat-fiscaal van de Raad van Brabant besluit daarop in 1735 de pastoor 600 gulden boete op te leggen en daarnaast bepaalde hij dat slechts in een kerkenhuis dienst gedaan mocht worden[viii]. De pastoor gaf er de voorkeur aan om dan op de Donk in de schuurkerk van St. Leendert dienst te doen en niet in Beek. Als argumenten voerde hij aan, en met hem de inwoners van de Donk, dat Donk tweederde deel uitmaakte van de heerlijkheid, dat er meer plaats was in de schuurkerk van de Donk, dat de inwoners van Boerdonk hier ook ter kerke gaan enz.
Foto: Een van de weinig bewaard gebleven schuurkerken, Deze staat in Gilze-Rijen. Zo zal de Donkse schuurkerk er mogelijk uitgezien hebben, waarschijnlijk niet zo groot, Bron: Wikipedia.
Dat was natuurlijk tegen het zere been van die van Beek, zoals blijkt uit bovengenoemde getuigenissen. en zij verzochten dan ook Van Raesveld, de toenmalige heer van Beek en Donk, er voor te zorgen dat er voortaan weer in Beek missen werden gelezen. Pastoor Martens gehoorzaamde aan de opdracht van hogerhand en dit betekende dat de schuurkerk van de Donk gesloten werd. Het bleef echter onrustig in het dorp. Dit was volgens de rentmeester van Baron van Raesveld, Adam Blanckaert[ix], echter niet alleen te wijten aan de sluiting van de Donkse schuurkerk. Volgens hem functioneerde de schepenbank niet goed, omdat de schepenen uit Donk daarin de overhand hadden. Blijkbaar bestond de schepenbank uit drie schepenen uit Beek en drie uit Donk. Ten tijde van het conflict was er volgens Blanckaert geen enkele Beekse schepen meer: schepen Van Kilsdonk was onlangs overleden, doctor Elias van Middelbeers[x] was de eed nog niet afgenomen en Egelmeers had bedankt. Blanckaert droeg ongevraagd kandidaten voor de opengevallen posten voor: Thomas van Santvoort, Willem Strijbos en Hendrik Deckers. Met de opdracht aan de pastoor om weer missen te lezen in de Beekse schuurkerk, liet Van Raesveld tegelijkertijd weten een rekest te zullen richten aan de Raad van Brabant om beide kerkhuizen open te krijgen, want hij zat niet te wachten op nog meer onrust. Kennelijk hield Van Raesveld woord, want dit rekest gevoegd bij dat van de Donkse mensen zorgde er voor dat de Raad van State vier jaar later, in 1739, bepaalde dat de kerk weer in gebruik mocht worden genomen, maar hij verbood tegelijkertijd 'aldaer eenige superstitieuze devotiën van bedevaerten of anderssints te plegen'. Wanneer dit wel zou gebeuren, dan de zou het kerckehuijs voor altoos worden gesloten[xi]
Desondanks bleven de bedevaartgangers komen, zo blijkt uit verklaringen uit 1746 van Dirck de Cleene, gerechtsdeurwaarder’Cornelis van den Ende en Jan Peels, schutters en gerechtsdienaren. De laatste twee waren zelfs van rooms-katholieke huize. Zij constateerden verschillende malen dat er nog altijd veel pelgrims (passagiers), die met kar en paard of te voet op weg waren naar Handel, ook St. Leendert aandeden[xii], waar zij in de kapel en daarbij staande dan wel knielende St. Leendert aanriepen. Telkens sommeerden de wetsdienaren de pelgrims om de kapel te verlaten en deden zij de deur dicht. Toppunt was dat een pelgrim één van hen zelfs vroeg om voor hem te offeren, maar dat was de betreffende ambtenaar echter te gortig. Hij nam het geld wel aan, maar offerde het niet.
Foto: Beeld van de H. Leonardus, dat achter in de Donkse kerk in een nis stond. Dit beeld werd in de afsluitende dienst de kerk uitgedragen.
Het was hen bekend dat Peter Bartels Verhallen, die een herberg runde pal naast de Leonarduskapel, en Jenneke Teunis Tomassen, een klop of quesel[xiii] ieder een sleutel van de schuurkerk hadden en deze openden als er pelgrims buiten de gewone kerkdienst om kwamen. Ze ontdekten op zekere dag zelfs dat - terwijl de pastoor in Beek een mis aan het doen was (getuige de Cleene woonde naast de Beekse schuurkerk) - de deuren van de Donkse kapel open stonden, terwijl het slot van de deur op gesloten stond. Bij het altaar stonden Jenneke Tomassen en veertien vreemde pelgrims. Een van de vorsters zei tegen hen: ”gaet uijt de kerck en gaat naar Beeck, daer wert dienst gedaen, maar hier niet; den pastoor is immers hier niet”. Nadat de pelgrims met wijwater een kruis hadden gemaakt, verlieten zij de kapel zonder zich verder te verzetten. De gerechtsdienaren moesten alsnog de sleutel bij Peter Bartels Verhallen halen om de deur op slot te krijgen. Verder had vorster Cornelis van den Ende enige dagen daarna nog een woordenwisseling gehad met Jenneke Tomassen, die geweigerd had zijn bevel om de kapel te sluiten op te volgen. Bovenstaande getuigenissen leidden nog niet tot een sluiting van de kapel voor de eredienst, maar maakten de zaak voor Sint Leonardus op de Donk er niet gemakkelijker op.
In 1751 werd pastoor Martens opgevolgd door Wilhelmus Beekmans, die voordien kapelaan was in Schijndel. Alvorens hij in Beek aan het werk kon, liet hij door de secretaris van Schijndel een verklaring schrijven dat hij voldeed aan de geldende regels. De schepenen van Beek en Donk maakten daarop de aantekening dat in de verklaring alleen maar gesproken werd van Beek en niet van Beek en Donk, bang als ze waren dat hij op de Donk zijn gang kon gaan. Ondanks dat deed hij dat, want ook hij stimuleerde de Leonardusdevotie, zodat het aantal bedevaartgangers nog meer toenam. Met name op 28 juli (de dag van de 'Donkse Wijing') en 6 november (het feest van de heilige Leonardus) kwamen nog steeds 'groote meenigten' naar Donk en was er 'een groot concours van personen'. Op andere dagen kwamen er gemiddeld zo'n 12 tot 15 bedevaartgangers, die veelal 's avonds in Donk arriveerden. Ze overnachtten vervolgens in de herberg van Peter Bartels Verhallen, die naast de schuurkerk lag, en konden dan de volgende ochtend voor de dienst de kerk in voor devotie. Na de mis gaf de pastoor hun de zegen, waarbij volgens een ooggetuige veel werd geofferd: 'geen duiten, maar groot geld'.
Sluiting van de kapel
Deze gang van zaken was volstrekt in strijd met de resolutie van de Raad van State uit 1739 en kon dus op den duur niet zonder gevolgen blijven. In 1753/1754 regende het getuigenissen van diverse inwoners van met name Beek met klachten over de gang van zaken in en rond het Donkse kerckenhuijs [xiv]. Uit deze verklaringen wil ik u een aantal opvallende verklaringen niet onthouden. Zo was er een getuigenis van Gijsbert de Jong, drossaard van Beek en Donk - hij deed er alles aan om de kapel gesloten te krijgen - en Juriaan Treffers, secretaris van Beek en Donk[xv]. Op 10 juli 1754 was Gijsbert de Jong rond vijf uur langs de kapel gekomen en hoorde dat er gebeld werd. Hij keek door het raam en zag daar enkele jongens zitten. Hij riep de jongens toe om de deur op te maken en hoorde hen zeggen dat ze dat niet konden. Kort daarna werd de deur opengemaakt door een zekere Adam Blanckert[xvi], woonachtig op de Donk. Toen hij binnen was, zag hij zeven of acht jongens én meisjes binnen zitten (ook dat nog!). Hij vroeg: ”Wat is dit, doet gij hier dienst met al die kinderen?” Hij antwoordde: ”Neen, maar ick instrueer denselven”. Op de vraag van wie hij de sleutels had gekregen, weigerde Blanckert te antwoorden. Gijsbert de Jong nam vervolgens de sleutel mee. Toen hij in het kerckhuijs was, zag de Jong dat het beeld van St. Leendert terzijde van het altaar voor een klein glasraam stond. Dat raam zag uit op de tuin van herbergier Peter Bartels Verhallen. Het beeld was van buiten af te zien en zodoende konden de pelgrims in de tuin van de herberg toch Leonardus vereren. Men was toen ook al erg vindingrijk!
Dielis van Will, molenaar, getuigde dat pastoor Beekmans hem - nadat de schuurkerk al gesloten was - gevraagd had of hij en de andere Bekenaren een rekest tot openstelling van de kapel niet zouden willen steunen. Dielis had hem geantwoord: ”Ick moeije me niet met de Donkse kerk”. Toen de pastoor bleef aandringen zou hij gezegd hebben: ”Laat den basen aen de Donkse kerk off die er profijt van hebben, u helpen”. Nadat de pastoor hem verweten had dat mensen zeiden dat hij voorkennis had van het sluiten van de kerk, zei Dielis: ”Dat liegen ze als hondsvodden en gij sult die lieden bij mij brengen”. Bij deze getuigenissen was ook die van Stephanus Hanewinckel en zijn vrouw Ageneta de Zeelandt. Hanewinckel was dominee en is vooral bekend geworden met zijn beschrijving van de plaatsen in de Meierij, waarbij hij nogal te keer ging tegen de katholieken. Hij verklaarde - naast de gebruikelijke klachten over de gang van zaken bij de schuurkerk - dat hij in augustus 1754 op weg was naar Geldrop toen hij halverwege vrouwen uit Heeze tegenkwam die zieke kinderen bij zich hadden. Op zijn vraag waar ze naar toe gingen, antwoordden ze dat ze naar St. Leendert gingen om hun zieke kinderen te laten genezen. Andere vrouwen uit Heeze hadden dat ook gedaan en hadden daar baat bij gehad. Hanewinckel zei dat ze met hun zieke kinderen maar naar huis moesten teruggaan, want de kerk was gesloten, maar ze gingen tot zijn verbazing toch door.
Foto: Eerste blad van het verslag van de deurwaarder H. van Rijssen over de sluiting van de Donkse schuurkerk,
Al deze getuigenissen leidden er toch toe dat de Donkse schuurkerk op 26 augustus 1754 op last van de advocaat-fiscaal van de Raad van Brabant opnieuw gesloten werd, maar nu definitief. Op die dag kwam deurwaarder H. van Rijssen de deuren definitief sluiten en verzegelen. Dit gebeurde midden in de nacht, bang als men was dat de inwoners van de Donk zich uit alle macht zouden verzetten. De deurwaarder en de drossaard, Gijsbert de Jong, lieten zich vergezellen door verschillende gerechtsdienaren uit Erp en Den Bosch, in totaal zes personen[xvii]. Niet alleen werden de deuren verzegeld en gesloten met kettingen, maar ook de ramen werden van binnen en van buiten dichtgespijkerd en/of gemetseld. Omdat er geen timmerlieden of metselaars bij geroepen konden worden – het was midden in de nacht – deden de heren dat zelf. Hun weke kantoorhandjes zullen ongetwijfeld blaren hebben gehad. Uiteraard legden de pastoor en een tiental mensen van de Donk zich niet zo maar neer bij deze sluiting. Zij stuurden verzoeken naar Den Bosch, waarin ze betoogden er alles aan gedaan te hebben om te voorkomen dat iemand aanstoot zou nemen[xviii]. De deuren van de kapel waren angstvallig dichtgehouden en mensen die buiten stonden, waren weggestuurd. De pastoor had zelf de schutter, een soort politieagent (een van de mensen die Gijsbert de Jong materiaal verschafte om de kapel gesloten te krijgen), een schelling gegeven met het verzoek er op toe te zien dat niemand zich in de buurt van de kapel zou ophouden. Verder zou de pastoor geroepen hebben dat hij geen dienst in de kapel zou doen wanneer er op Sint Leendertdag toch mensen met een kar of anderszins zouden komen. Deze werden afgewezen. Daarna stuurden ze als laatste poging nog een rekest naar de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden met het verzoek de sluiting ongedaan te maken onder het aanvoeren van dezelfde argumenten[xix].
Op 4 oktober 1757 – de kapel was toen al drie jaar officieel gesloten - deed de Staten-Generaal uitspraak op het ingediende rekest van de pastoor en de Donkse mensen. Die uitspraak was teleurstellend: de kapel bleef dicht. In de uitspraak van de Staten Generaal stond ook vermeld dat het beeld van Sint Leonardus vernietigd zou moeten worden. Het is de vraag of dit ook daadwerkelijk gebeurd is[xx]. Opvallend is dat de Donkse mensen nauwelijks steun kregen van die van Beek bij hun poging om de kapel open te houden. Waren ze jaloers op de mensen van de Donk, die mogelijk vanwege de populariteit van de Leonardusbedevaart meer inkomsten hadden dan die van Beek? In het dossier van de Raad van Brabant bevindt zich in dit kader een verklaring die veelzeggend is. Peter Verhallen en Dirck Peters verklaren dat zij op de dag van de sluiting en ook nog dagen erna Gijsbert de Jong hebben horen zeggen: ”…had gij luijden hem laten sitten, wijsende met d’eene met een vinger op het huijs van Hendrick Strijbos oud-president van Beek en Donk voornt. off het soude soo niet sijn, off het soude daar noijt toegecomen hebben...” Met andere woorden als jullie hem hadden laten zitten, dan was het niet zover gekomen. Strijbos woonde op de Donk ongeveer op de plek waar nu de firma Van de Ven-Hollanders is gevestigd. Ter verduidelijking van deze zinsnede: toen Strijbos nog in functie was als president van het schepencollege, had hij knallende ruzie met De Jong. Frans Leenders heeft dat uitgebreid beschreven in zijn boek over kasteel Eyckenlust[xxi]. Ze kregen wel steun van buurdorpen zoals Boerdonk, want ook daar hadden de parochianen problemen met de wereldlijke autoriteiten over de daar gevestigde kapel toegewijd aan de heilige Cornelius. Zij onderging uiteindelijk hetzelfde lot als de Leonarduskapel en werd omstreeks dezelfde tijd gesloten.
Hoe zag de Leonarduskapel eruit?
Dat weten we niet precies. Aanvankelijk dachten we dat de bekende tekenaar Jan de Beier er een tekening van gemaakt zou hebben, maar die kapel bleek op een andere plek te staan. Mogelijk zal ze er wel zo uit gezien hebben.
Er zijn wel afmetingen bekend uit de 18e eeuw. Deurwaarder H. van Rijssen uit Den Bosch heeft ze vermeld in zijn verslag van de sluiting van de kapel in de 1753[xxii]. Ze werd omschreven als een gebouw van steen en de muren waren ± 1,75 meter hoog. De lengte bedroeg ongeveer 17½ meter, de breedte ongeveer 10½ meter. In de voorgevel zat een dubbele deur. Het dak was bedekt met stro. Wanneer men binnen kwam, zag men drie altaren, een hoofdaltaar en twee bijaltaren. Rechts was het Maria-altaar; op het altaar links hing een schilderij van de heilige Leonardus. Op de altaren stonden de nodige kaarsen. Aan elke zijde van het hoofdaltaar bevond zich een deur, die toegang gaf tot een vertrek dat liep over de hele breedte van de kapel en ongeveer 1,75 meter diep was. Dit was de sacristie. Achter het hoofdaltaar stond een biechtstoel. In dit vertrek bevonden zich een drietal ramen, ongeveer 58 bij 78 centimeter groot. Hij trof daar ook het beeld van de heilige Leonardus, dat kettingen aan de armen had. Het moet een mooi beeld zijn geweest. Zelfs de bovengenoemde, waarschijnlijk protestantse, deurwaarder ”had de eer mij te behagen dat het een schoon aanzicht was”. Hij noemde het zelfs liefkozend Leendertje.
De oude of nieuwe Leonarduskapel
Blijft er nog één vraag over, namelijk of het gebouw met de beschrijving uit de 18e eeuw de oude kapel was uit 1422 of dat het een later gebouwde echte schuurkerk was. Blijkens de notulen van de vergadering van het schepencollege van Beek van 30 juli 1753, dus een jaar voor de officiële sluiting, heeft Gijsbert de Jong de schepenen van de noodzaak overtuigd ”dat de vervallene capelle van de sogenaemde Sint Leonardus op de Donk alhier aen dese gemeente competerende ten profijte van deselve gemeente publicq en voor alleman worde vercocht”. Voorts stelde hij voor de klok van dezelfde kapel, die nu nutteloos bij Francis Roijackers op de Donk stond, over te brengen naar de grote kerk in Beek (de kerk bij de Oude Toren). De publieke verkoop zou op 13 augustus 1753 plaatsvinden bij de kapel zelf. Dit vond dus plaats een jaar voordat het kerkhuijs gesloten werd. In praktisch alle documenten wordt gesproken over kerkhuijs en niet over capelle. Ook wordt in de beschrijving van het kerkhuijs geen melding gemaakt van een torentje met een klok, terwijl de oude kapel die wel had. Op enig moment na de Vrede van Münster is dus in de directe nabijheid van de oude kapel een nieuwe kerkhuijs gebouwd, een schuurkerk. Immers door de jaren heen was de praktijk gegroeid dat oogluikend werd toegestaan dat katholieken weer mochten kerken, maar die kerken mochten niet het uiterlijk hebben van een kerk, maar van een huis, c.q. boerderij. Men sprak dan ook van schuurkerken. De bovenvermelde 18e eeuwse beschrijving betreft dus de schuurkerk en niet de oude kapel uit 1422.
Conclusie
Dat de Leonarduskapel na veel geharrewar en ruzie definitief werd gesloten, is naar mijn inzicht te wijten aan de politieke omstandigheden en verhoudingen op dat moment in Beek en Donk. Gijsbert de Jong, heer van Beek en Donk, had hoogoplopende ruzie met verschillende plaatselijke bestuurders. De onderlinge meningsverschillen werden uitgevochten tot in Den Haag. En als het er op aan kwam, trokken de protestanten vanwege hun machtspositie in de Verenigde Republiek der Nederlanden aan het langste eind. Daarbij zullen door de loop der jaren de tegenstellingen tussen Beek en de Donk een steeds belangrijkere rol zijn gaan spelen. Hadden ze vreedzaam naast elkaar geleefd, dan had de Leonarduskapel er mogelijk nog steeds gestaan met bedevaart en al. Bijna honderdveertig jaar na de sluiting van de Leonarduskapel, in 1896 werd de huidige Leonarduskerk in gebruik genomen. Op 13 januari 2013 werd ze ontrokken aan de eredienst onder protest van veel Donkse parochianen. Maar ook nu, net zoals toen, haalt protesteren niets uit. Een troost is er, het kerkgebouw wordt gelukkig niet afgebroken.
En... we hebben nog steeds een Leonarduskapel op de Donk, gelegen aan de Goorloop, weliswaar niet op de plek van de oude kapel uit 1422, maar dan toch. Wie Sint Leonardus op de Donk wil vereren, zou toch hier terecht moeten kunnen. De perikelen die de mensen van de Donk rondom hun Leonarduskapel hebben moeten meemaken, zijn er de oorzaak van dat er een grote mate van verbondenheid is tussen Sint Leonardus en de Donk. Die verbondenheid moet ook in onze moderne tijd zichtbaar en tastbaar blijven. Het beeld van Sint Leonardus hoort dus in die kapel thuis.
[i] Ik heb een aantal gegevens over de Leonarduskapel ontleend aan het artikel van Henk Roosenboom dat te vinden is op internet (http://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/plaats/58). Roosenboom noemt de volgende archivalia met betrekking tot deze kapel: BHIC: archief van de Raad van Brabant, nr. 515 en 535. Inv. nr. 515 bevat stukken over de sluiting van de schuurkerk in 1754. Inv. nr. 535 onder meer stukken betreffende de gebeurtenissen in 1735 en 1739, 1746-1748 en aantekeningen en getuigenverklaringen uit de periode 1754-1755; BHIC, inv. nr. 93 en 95, resoluties van de Staten-Generaal d.d. 16-10-1755, 22-3-1756, 20-4-1756, 24-8-1757, 4-10-1757.
[ii] Over deze jaarrekening heb ik een artikel geschreven. zie D’n Tesnuzzik jaargang 7 nr. 2
[iii] Het Leonardusgilde heeft de traditie van de Donkse Wijinge weer in ere hersteld.
[iv] Ik heb op internet geen verdere informatie over deze klokkengieter kunnen vinden.
[v] Deze akte van de schepenen van Lieshout was bestemd voor Gijsbert de Jong, drossaard van Beek en Donk en bevindt zich in het dossier van de Raad van Brabant, BHIC toegangsnummer 19, inv.nr. 535, met dank aan Frans Leenders, van wie ik alle stukken die in dit inventarisnummer aanwezig waren belangeloos heb gekregen.
[vi] Hoe de Beek en Donkenaren over de “ware religie” dachten valt te lezen in het interessante artikel van Frans Leenders, getiteld “Michiel en de andere religie”, gepubliceerd in D’n Tesnuzzik, 21e jaargang nr. 4, 2001
[vii] Frans Leenders, Kasteel Eyckenlust en zijn omgeving, Beek en Donk, pag, 93 en 94.
[viii] BHIC toeg. 317 invnr.46
[ix] Adam Blanckert of Blanckaert had niet zo’n beste reputatie. Hij had al eens 20 maanden in de Gemertse gevangenis gezeten vanwege valsmunterij. Ook werd hij verdacht van oplichting. Frans Leenders heeft een heel dossier over deze man verzameld.
[x] Doctor Elias van Middelbeers was een heel aparte man. Hij is vermoedelijk nooit schepen geworden, want hij raakte ernstig in conflict met de Beekse autoriteiten.
[xi] Raad van Brabant, toegang 19, inv. nr. 535
[xii] Het verhaal gaat dat de Karstraat genoemd zou zijn naar het feit dat daar vele karren geparkeerd waren tijdens de bedevaartgang naar de Leonarduskapel. In de archieven is tot nu toe geen bewijs hiervoor gevonden.
[xiii] Een klopje of kwezel, ook 'geestelijk maagd' of 'geestelijk dochter' (filia devota) genoemd, was een ongehuwde katholieke vrouw die ten overstaan van een priester een kuisheidsgelofte aflegde en daarbij meestal, niet door gelofte gebonden, gehoorzaamheid betrachtte aan een overste, ook wel biechtvader genoemd, aldus Wikepedia (http://nl.wikipedia.org/wiki/Klopje).
[xiv] Al deze verklaringen bevinden zich in het dossier van de Raad van Brabant inzake de sluiting van de Leonarduskapel, BHIC toegangsnummer 19, inv.nr. 535.
[xv] Over het leven en werken van Juriaan Treffers heb ik onder de titel Getroffen door Treffers een uitvoerig artikel geschreven in D’n Tesnuzzik, jaargang 32 nr. 4, 2012
[xvi] Zie noot 9. Toen hij nog rentmeester was woonde hij bij het kasteel. Nadat hij ontslagen was, is hij blijkbaar op de Donk gaan wonen.
[xvii] Frans Leenders heeft onder de titel Verslag sluiting van de Donkse kerkschuur uitgebreid verslag gedaan van deze gebeurtenis in D’n Tesnuzzik, 22e jaargang nr. 1, 2002
[xviii] Verzoekschrift van 30 mei 1755.
[xix] Rekest van 16 oktober 1755,
[xx] Er is een in die tijd een inventaris opgemaakt van de in de kapel aanwezige spullen. De vraag waar deze spullen gebleven zijn heeft menigeen bezig gehouden.
[xxi] Frans Leenders, Kasteel Eyckenlust en omgeving, pag. 97 e.v.
[xxii] Frans Leenders, Verslag sluiting Donkse kerkschuur, D’n Tesnuzzik jrg. 22, nr. 1, 2002.
Einde Artikel uit d’n Tesnuzzik nr. een 2013, geschreven voor Martin Philipsen april 2013. Martin namens het gilde Sint Leonardus hartelijk dank voor het beschikbaar stellen van de tekst.
Hieronder een foto (april 2013) van de Leonarduskapel aan de Goorloop, kruising lage heesweg kapelstraat. Op zondag 2 juni zal hier de Donckse Wij-ing plaats vinden, aanvang 10:00 uur.